In het tijdvak van monniken en ridders (de vroege Middeleeuwen) kwam met missionarissen zoals Liudger en Bonifatius het christendom naar de noordelijke streken. De tradities en religies van de bewoners werden vervangen door dit nieuwe geloof.
De traditionele heilige plaatsen werden vervangen door kleine houten kerkjes. Met het groeien van de christelijke gemeenschappen kwam er behoefte aan grotere kerken. Deze werden van steen gebouwd. In de 10de en 11de eeuw was dat vooral tufsteen, een vulkanisch gesteente uit het Eifel-gebergte in Duitsland.
Daarna, in de 11de en 12de eeuw, werden de christelijke gemeenschappen nog groter en vestigden zich ook monniken in het terpen- en wierdenland. Behalve kerken, werden nu ook kloosters gebouwd.
De bouwmaterialen die nodig waren voor de bouw van kloosters en het vergroten van kerken werden niet meer uit de Eifel gehaald, maar ter plekke vervaardigd. De monniken maakten flinke bakstenen die wij nu ‘kloostermoppen’ noemen. Overal in het terpen- en wierdenland was goede klei te vinden, dus aan grondstoffen was geen gebrek.
In Warffum en Hallum werden grote kloosters gesticht. Het klooster in Warffum was van de Johannieter Orde en heet een ‘commanderij’. De Johannieter orde was een strijdvaardige kloosterorde die deelnam aan de strijd tegen de moslims in het Heilige Land, de zogenaamde ‘kruistochten’. In Warffum was het een vrouwenklooster.
Het klooster in Hallum was van de Premonstratenzer Orde. Het klooster werd in 1163 gesticht door pastoor Frederik van Hallum die zijn klooster ‘Mariëngaarde’ noemde en er in slaagde het tot een belangrijk religieus centrum uit te bouwen.
De kloosters hadden grote invloed op hun omgeving. De kloostergemeenschappen waren centra van kennis. De activiteit van de monniken en kloosterzusters in de landbouw, het beheer van grond en de waterhuishouding heeft het landschap ingrijpend veranderd.
De monniken begonnen het land rondom de kloosters te ontginnen. Ze legden ook dijken aan. Deze aanleg van dijken, die tussen 1000 en 1200 begon en waaraan ook de andere bewoners van het gebied deelnamen, zorgde ervoor dat het terpen- en wierdenland minder vaak overstroomde. Het ophogen van de terpen en wierden was daarom niet meer nodig. Vanaf de 11de eeuw groeiden de terpen niet meer in de hoogte.
De meeste kloosters in Groningen en Friesland zijn nu verdwenen. Van Mariëngaarde zijn alleen enkele stenen over. In Warffum staat nu een boerderij op de plaats waar ooit het klooster stond. De boerderij heet ‘Het Warffumer Klooster’. Een stukje naar het noordoosten ligt daar ook de ‘kloosterwierde’, een lage onbebouwde terp die als een glooiing in het landschap te zien is.
Toch is er bij toeval nog iets teruggevonden. Tijdens een verbouwing vond men in de oude pastorie van Warffum een mantel die door de priester van het Warffumer klooster tijdens de mis werd gedragen en enkele voorwerpen die bij de mis werden gebruikt. De voorwerpen werden waarschijnlijk verborgen in de woelige periode waarin het Rooms-Katholieke geloof en het Protestantisme met elkaar in conflict waren. Deze zogenaamde ‘Warffumse kerkschat’ wordt nu in het Groninger Museum bewaard.