In het project ‘Terpen- en wierdenland. Een verhaal in ontwikkeling’ werken archeologen samen met landschapshistorici. Het verleden wordt onderzocht, van de prehistorie tot de meer recente geschiedenis. Op die manier wil het project de geschiedenis van het terpen- en wierdenland in Friesland en Groningen opnieuw onderzoeken en beter zichtbaar maken. Er wordt onderzoek gedaan in 6 dorpen. Hieronder lees je meer over de speurders en hun werkwijze.
De archeoloog
Bij het woord ‘archeoloog’ denkt iedereen meteen aan graven. Toch is dat maar een klein deel van het werk van de archeoloog. Meestal wordt er bij archeologisch onderzoek zelfs helemaal niet gegraven, maar geboord. Soms, als er een vermoeden bestaat dat er iets interessants onder de grond zit, kan er worden gegraven. Als er iets wordt gevonden begint het echte werk van de archeoloog pas, namelijk het beschrijven en het bestuderen van de vondst.
In 2015 en 2016 werd in de 6 deelnemende dorpen archeologisch onderzoek verricht. Zo voerde archeoloog Gerard Aalbersberg boringen uit in de wierde van Warffum. Dat gebeurde op het terrein van Openluchtmuseum Het Hoogeland.
Het museum ligt bijna op het hoogste punt van de wierde. De wierde is iets meer dan 5 meter hoog. Er is dus een lange boor en veel spierkracht nodig om helemaal door de wierde heen te boren. Tijdens het boren wordt de boor met verlengstukken langer gemaakt.
De bovenste laag van een wierde bevat vaak puin en allerlei recent materiaal. Pas vanaf een meter diepte wordt het interessant. Nadat de boor ongeveer vijf meter diep is gekomen wordt hij uit de grond getrokken en neergelegd.
Archeologische appelboor
De grondboor is een halfronde buis die als een soort enorme appelboor door de aarde snijdt. In deze buis krijg je tijdens het boren een kolom grond van 5 meter lang. Door langs deze boorkern een lang meetlint te leggen kun je precies aantekenen wat je vindt en hoe diep het in de grond zat. Men neemt aan dat de meeste terpen en wierden in 100 jaar ongeveer een meter hoger werden. Als je weet hoe diep het zat, dan kun je berekenen hoe oud ongeveer is het is. Heel nauwkeurig is dat overigens niet, want de dikte van de lagen kan van plaats tot plaats verschillen. Het is daarom beter om goed te kijken naar de hele laag. Uit wat voor grond bestaat de laag? Welke andere voorwerpen komen we tegen? Na het afwegen van alles wat we hebben gevonden en gezien kunnen we een betere schatting van de ouderdom maken.
De boorkern laat laagjes van verschillende kleuren zien. Bijvoorbeeld klei, van de kleiplaggen die de bewoners gebruikten om de wierde op te hogen. Soms zitten er takjes en resten van planten in of stuit je op de verrotte prut die op de bodem van een slootje lag. Soms kom je een laagje verkoold hout tegen. Dat betekent dat er in verleden misschien een vuurplaats was. Wat er ook naar boven komt, het is altijd boeiend en geeft informatie over het gebruik van de wierde in een bepaalde periode.
Als je bedenkt dat men rond 600 na Christus is beginnen met het ophogen van de Warffumse wierde, dan ‘kijk’ je door 5 meter diep te graven ongeveer 1500 jaar terug in de tijd.
Een schat aan informatie
De dag boren in Warffum werd beloond met een hele kleine vondst. Op ongeveer 5 meter diepte werd in een tuin tegenover het museum een kleine scherf aardewerk gevonden. Geen goudschat, waar wel een schat aan informatie, omdat de scherf waarschijnlijk ongeveer 1500 jaar oud is.
Zodra je meer voorwerpen vindt is dat een teken dat het interessant is om verder te zoeken, bijvoorbeeld door een put te graven.
De landschapshistoricus
Jeroen Wiersma is de landschapshistoricus van het project ‘Terpen- en wierdenland. Een verhaal in ontwikkeling’. Hij raakte in zijn schooltijd al geïnteresseerd in geschiedenis. Tijdens het schaatsen in zijn Friese geboortedorp drong het plotseling tot hem door dat de schaatsbaan op een uitgegraven deel van de terp lag. Vanaf dat moment bleef de geschiedenis van terpen en wierden hem bezighouden.
De landschapshistoricus onderzoekt vooral alle oude en nieuwere bronnen die ons kunnen vertellen hoe het landschap is ontstaan en hoe het zich heeft ontwikkeld. Je begint bij de kennis van de archeologen. Dan volgen de geschreven bronnen, de geschiedenisboeken, de oude kaarten, oorkonden, rekeningen. Alles wordt zorgvuldig nageplozen. De landschapshistoricus speurt ook in het landschap zelf naar sporen van de geschiedenis. Als hij er een goed beeld van heeft kunnen vormen beschrijft hij de geschiedenis van het landschap.
We weten hoe de dorpen er nu uitzien. De archeologen kunnen ons vertellen hoe het er in de oudheid en de vroege middeleeuwen uit kan hebben gezien met behulp van vondsten en reconstructies. Voor de meer recente geschiedenis raadpleegt de landschapshistoricus boeken, archieven en voorwerpen in musea en andere verzamelingen.
Jeroen bestudeert aan de hand van oude kaarten hoe het land werd verdeeld en gebruikt. Hij probeert ook inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de dorpen zelf. Waar woonden de kooplieden, de ambachtslieden en waar zaten de herbergen en later de kroegen? De meer recente geschiedenis vergt weer een andere aanpak van de ladschapshistoricus. Hij moet de verhalen van de bewoners optekenen en vergelijken met andere bronnen. Hij maakt belangrijke afwegingen over de bruikbaarheid van de verhalen. Wat herinneren de mensen zich en zijn die herinnering betrouwbaar? Als landschapshistoricus moet je dus van meerdere markten thuis zijn.