Woonstalhuis

Model van woonstalhuis, gemaakt met materialen die je overal kunt vinden. Maquette Heleen Abelsma 2017.

Toen de bewoners van de kustgebieden zich rond 500 vóór Christus definitief op de kwelders vestigden bouwden ze woonstalhuizen om in te wonen. Een woonstalhuis is een boerderij waar mensen en dieren in één ruimte wonen.

Tot in de late middeleeuwen bleef deze woonvorm bestaan. De meeste nederzettingen bestonden uit een aantal woonstalhuizen, 4 tot 5, maar dat konden er ook minder of meer zijn. Deze nederzettingen waren zelfvoorzienend. Men leefde van het vee en de opbrengst van de akkers rondom de nederzetting.

Door houten schotten werd het stalgedeelte afgescheiden van het woongedeelte, maar mensen en dieren woonden wel samen onder hetzelfde dak. Het vee stond het hele jaar door ‘s nachts op stal. Overdag graasde het op de kwelderweiden.

Om een woonstalboerderij te bouwen heb je hout nodig voor het geraamte, voor de wandpalen en de dakspanten.

Bij de oudste woonstalhuizen rustte het dak op losse dakdragers en dus niet direct op de wanden. Bomen groeiden er niet veel in het kwelderlandschap, hooguit vond men er lage struikjes. Hout moest dus ergens anders vandaan komen. Meer landinwaarts, dus verder van de kust, lagen de bossen waar het hout vandaan kwam.

Via de riviertjes en maren die vanuit het binnenland naar de kwelders stroomden, werd het hout met boten of vlotten aangevoerd. Karren getrokken door ossen werden waarschijnlijk ook gebruikt.

De eerste woonstalhuizen werden op de vlakke kwelder gebouwd. Al snel werd er eerst een huispodium of huiswierde opgeworpen, zodat je droge voeten hield wanneer de kwelder overstroomde. Overstromingen kwamen vaak voor bij stormen en hoog water.

Zo’n verhoging of podium werd gemaakt van klei, graszoden en mest. Veel huispodia zijn net zo groot als de omtrek van het huis. Het was zwaar werk om al die klei te verzamelen, dus waarom zou je zo’n podium groter maken?

Op de kwelder worden plaggen en klei verzameld.

De plattegrond van het woonstalhuis klopt precies met de in Ezinge blootgelegde huizen uit deze periode. De invulling is natuurlijk gebaseerd op verschillende vondsten in Groningen en Friesland.
Na de fundering of vloer werd het geraamte van hout opgetrokken. Daarna de wanden en het dak. De deurlijsten, de deuren en de schotten in de stal waren van hout. Ook de dakspanten werden van hout gemaakt.

De wanden werden gemaakt van gevlochten rietmatten. Deze rietmatten werden met een mengsel van klei en mest dichtgestreken, zodat wind en regen er niet doorheen konden.

Later werden de wanden ook wel opgetrokken uit zoden. Dat gebeurde vooral in boomloze kwelderstreken. Hout was schaars en je moest er veel moeite voor doen om het van ver te halen, maar grasplaggen of zoden waren er genoeg op de kwelders. Huizen opgetrokken uit grasplaggen noemen we zodenhuizen. Het mooi nagebouwde zodenhuis in Firdgum is daar een voorbeeld van.

Ondiepe greppels en slootjes om de boerderij heen voerden het overtollige water af en dienden als erfafscheiding. Er is weinig overgebleven van die vroegste huizen, maar archeologen kunnen veel aflezen aan het patroon van greppels en slootjes die vaak wel terug te vinden zijn. In Warffum is bijvoorbeeld zo’n greppel teruggevonden bij de opgraving in oktober 2016 door de archeoloog van het project ‘Terpen- en wierdenland’.

Op deze plattegrond zie je hoe je de woonstal kunt opbouwen en inrichten. Links het gedeelte waar de mensen verbleven, rechts de stal. Je kunt werken met takjes, bamboe, of andere materialen.
Gevlochten wanden werden met klei en leem verstevigd. Dit is nog te zien in het Wierdenlandmuseum in Ezinge.
Deze doorsnede laat zien hoe de stal is opgebouwd uit staande palen, liggende verbindingsbalken en het rieten dak. De buitenwand is van gevlochten takken die zijn aangesmeerd met leem (modder en stro), de scheidingswanden tussen de stallen zijn iets dunner en lager.

 

Een kijkje in de woonstal. Sommige voorwerpen horen er natuurlijk niet echt thuis.