Firdgum

De terp van Firdgum is langwerpig. Een deel is afgegraven. Dat is in het landschap goed zichtbaar. Direct rond het kerkhof is de terp afgegraven. Daardoor het lijkt alsof het kerkhof en de toren op een platform liggen. Langs de Camstrawei is een stuk grond nog verder afgegraven (groen aangegeven op deze kaart). Rond deze terp ligt nog een groepje terpen. De lichtbruine vlakken geven de vorm en ligging van de terpen aan.

7 terpen

Firdgum is een bijzondere terp, want het dorp en het gebied daaromheen bestaat eigenlijk uit meerdere terpen. Veel terp- en wierdedorpen zijn ooit zo begonnen. Kleine terpen met daarop een boerderij lagen in groepen in het landschap en groeiden langzaam naar elkaar toe. Op die manier ontstonden grote dorpsterpen.

In Firdgum gebeurde dat ook, maar er is nooit een grote aaneengesloten dorpsterp ontstaan. Je kunt nu nog zien dat er eigenlijk 7 verhogingen zijn. Het dorp zelf ligt op 4 verhogingen en rond het dorp kun je er nog 3 zien. De weg naar Firdgum, de Haerewei, loopt keurig om één van deze verhogingen heen.

In de tijd van Germanen en Romeinen bestond er al een dorp op de natuurlijke bodem, een zogenaamde ‘vlaknederzetting’. Later werd deze meerdere keren opgehoogd met plaggen. Tussen de lagen met schone plaggen hebben archeologen lagen met terpaarde gevonden. Dat is de grond waarop werd geleefd. Het is eigenlijk een mengsel van van alles en nog wat, tuinaarde, mest van het vee dat rond de terp leefde, afval, slachtafval, gebroken aardewerk, resten van huizen.

De terpaarde was waardevol in de 19de en 20ste eeuw, omdat het als een soort compost kon worden gebruikt in gebieden waar alleen arme grond was, zoals in Drenthe. Daarom werden terpen en wierden vaak afgegraven.

Ook in Firdgum, tussen het kerkhof en de Camstrastaete, kun je heel goed zo’n afgegraven stuk terp zien liggen.

Mantelspelden, of “fibula’s” waren vanaf de romeinse tijd tot ver in de middeleeuwen een vast onderdeel van de kleding van edele tot ambachtsman.

Romeinse fibula (0-500)

Mantelspelden waren voor de mensen in de romeinse tijd en middeleeuwen even belangrijk als ritssluitingen voor ons. De mantel, eigenlijk een grote, zware cape, werd over de schouders geslagen en moest voor de borst gesloten worden.

Romeinse mantelspeld.

Dat kon je doen met een knoop, of een stukje touw, maar een mantelspeld was het mode-accessoire waar men vaak naar greep.

Een mantelspeld kon simpel zijn, zoals de schijffibula uit Firdgum, of juist zeer opvallend van edele materialen en rijk gedecoreerd, zoals de mooie fibula van Wijnaldum. Met de mantelspeld konden de mensen laten zien wat hun status, of positie in de samenleving was.

De mantels waren van allerlei soorten textiel en zijn meestal in de bodem vergaan, maar de mantelspelden worden nog overal gevonden. Omdat ze vrijwel altijd van metaal zijn worden ze ook vaak door mensen gevonden die met metaaldetectoren naar oudheden aan het zoeken zijn.

Zodenhuis

Hout was schaars op de terpen en je moest er veel moeite voor doen om het te verzamelen en te vervoeren. Grasplaggen, of graszoden, zijn er genoeg op de kwelders. Het bleek een geschikt bouwmateriaal. De huizen die de eerste bewoners van het terpen- en wierdenland bouwden noemen we ‘woonstalhuizen’, omdat de mensen de ruimte deelden met het vee. Woonstalhuizen die helemaal werden opgetrokken van grasplaggen noemen we ‘zodenhuizen’. Het geraamte was vaak van hout. We weten niet zeker of de graszoden ook voor het dak werden gebruikt.

Het zogenaamde ‘zodenhuis’ bij het Yeb Hettingamuseum is een gereconstrueerd woonstalhuis. Het is geopend tijdens de openingstijden van het museum. Je krijgt een goede indruk hoe de woningen op de terp er lange tijd uitgezien hebben. Foto: Eelco Bruinsma.

Gegraven greppels en slootjes om de boerderij heen voerden het overtollige water af. Er is weinig overgebleven van die vroegste huizen, maar archeologen kunnen aan het patroon van greppels en slootjes die vaak bewaard zijn gebleven toch redelijk goed aflezen waar ze stonden.

In Firdgum is door vrijwilligers op het terrein van het Yeb Hettingamuseum een zodenhuis nagebouwd. Je krijgt er een goede indruk hoe zo’n huis er van buiten en van binnen uitzag. Tijdens de koude winters konden de mensen profiteren van de warmte van de dieren.

Zodenhuis, Firdgum. Foto: Eelco Bruinsma.

Slaperdijk

Onderzoekers denken dat men in Firdgum later dijken heeft aangelegd dan op andere plekken in de streek. Misschien was de Riedslenk, het gebied dat werd overstroomd, zo groot dat het bouwen van een dijk niet mogelijk was.

De Slaperdijk te Firdgum is tussen 1000 en 1300 aangelegd.

Nadat dit drassige gebied was dichtgeslibd konden hier wel dijken worden gebouwd. Dat gebeurde waarschijnlijk tussen 1000 en 1300. Rondom Firdgum zijn de dijken in drie perioden aangelegd.

Zelfs tussen 1930 en 1933 is er langs de Noord Friese Waddenkust nog hard gewerkt om de dijken te verhogen, dat was nodig omdat de Zuiderzee zou worden afgesloten.

Vlakbij Firdgum werd een put gegraven. Met de grond uit deze put werden de dijken opgehoogd. Dit zware werk werd gedaan door mensen die werkloos waren.

De put is nu een natuurgebied. In de jaren 60 van de 20ste eeuw zijn de dijken nogmaals verhoogd, maar een stukje van de dijk van Firdgum is daarbij overgeslagen, omdat er even verderop een nieuwe dijk kwam.

Firdgumermeer (1100-1200)

De Firdgumermeer is een sloot die het water van de kwelderwal wegvoerde. Hij is al meer dan 300 jaar oud.

De Firdgumermeer is een sloot van meer dan 300 jaar oud.

Ditzelfde zou kunnen gelden voor de sloot ten noorden van de dorpskern in de jongere polders.

Wanneer deze sloten zijn gegraven weten we niet precies . Al in de 16de eeuw (de tijd van ontdekkers en hervormers) werden ze als “oud” beschouwd. In verschillende oude documenten wordt namelijk “d’olde Meer” (de oude Meer) genoemd.

Ook de naam “Hemrycx Meer” komt voor. De meren stonden recht op de kwelderwal en het water stroomde weg naar het zuiden, in een groter water dat “de Ried” genoemd wordt.

Je kunt hieraan dus zien dat de mensen al heel lang weten dat water goed beheerd moet worden.

Uit de oude namen van velden, plaatsen, sloten, vaarten en meren kun je heel veel over hun ligging, ontstaan en functie afleiden. Het opsporen van oude aardrijkskundige namen is een belangrijk deel van het historisch onderzoek.

Camstrastaete (1100-1200)

Een stins is een versterkte woontoren waarin een belangrijke familie zich kon terugtrekken als er gevaar dreigde. Dit type gebouw wordt in Groningen een “steenhuis” genoemd.

De Camstrastaete was ooit een stins. Veel oude huizen en statige landhuizen in Groningen en Friesland zijn gebouwd rond zo’n stins, of steenhuis.

Echte steenhuizen in hun oorspronkelijke staat zijn vrijwel niet meer bewaard gebleven. In Warffum vinden we de oude pastorie. Dat grote huis is ooit begonnen als steenhuis, maar later zijn er steeds meer stukken aangebouwd. Nu zijn binnen nog wel delen van het oude steenhuis zichtbaar, zoals de vuurplaats, een open vuur dat vroeger op de zandvloer, midden in de kamer, werd aangelegd.

De Camstrastaete, waarvan hier de kelder te zien is, behoorde toe aan de belangrijke familie Camstra, maar is in de loop der eeuwen vaak van eigenaar verwisseld.

De kelder, het enige deel dat nog van de oorspronkelijke stins over is, is onderdeel van een boerderij.

In een steenhuis woonde men meestal op de verdieping boven de kelder. Vaak was die verdieping van buitenaf met een trap toegankelijk, terwijl de onderste verdieping alleen kleine vensteropeningen bevatten. Daardoor leken deze gebouwen wel wat op versterkte torens.

In het Duitse Bunderhee, vlak over de grens bij Nieuweschans, is nog een steenhuis in volle glorie te zien.

Zie ook de Pastorie in Warffum »

Nicolaastoren (1200-1300)

De aan de heilige Nicolaas gewijde kerk in Firdgum is in de 13de eeuw gebouwd. In 1792 werd de kerk afgebroken. Alleen de toren bleef staan.

Sommige mensen denken dat de bouw van de kerk betaald is door de familie Camstra. Dit was een belangrijke familie. Voor dit vermoeden zijn geen bewijzen.

De Nicolaastoren op de terp van Firdgum is in de wijde omgeving te zien. Foto: Eelco Bruinsma.

Rond 1700 bezat de kerk grote stukken grond rond Firdgum. Het bezit van de kerk bestond uit zogenaamde “pastorielanden” en “patroonslanden”. De opbrengst van deze patroonslanden was bestemd voor het onderhoud van het kerkgebouw, de klok en de algemene kosten van de eredienst. De opbrengst van de pastorielanden werd door de pastoor gebruikt om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.

Naast vele landerijen bezat de kerk van Firdgum tot aan de jaren 60 van de 20ste eeuw een groot deel van de huizen in Firdgum. Er werd gezegd dat Firdgum een “rijke toren” had. Iedere week liep de kerkvoogd langs de huisjes om de huur op te halen, dat was toen 2 gulden.

In de zestiger jaren van de twintigste eeuw zijn de huisjes verkocht voor gemiddeld 1000 gulden (ca. 500 euro) per huisje.

Direct naast het oude kerkhof met de Nicolaastoren is de terp afgegraven. Hierdoor is een steile kant blijven staan en kun je goed zien hoe de terp boven op het oorspronkelijke land ligt.

Voor docenten.

De toren kan het onderwerp zijn van een leuke klassenopdracht. Ze is goed in klei na te bouwen. Aan de hand van foto’s en een bezoek aan de toren kunnen de verschillende onderdelen worden bestudeerd en opgemeten. Het verwerken van de onderdelen en het geheel op de juiste schaal doet een beroep op verschillende vaardigheden, zoals waarnemen, interpreteren, meten en rekenen. De leerling krijgt door deze opdracht een beter gevoel voor de architectuur.

TorenFirdgumKeramiek-1
Nicolaastoren uitgewerkt in klei (voorbeeld)