Hallum

Plattegrond met de ligging van de terp van Halllum. De kerk en het kerkhof liggen vrijwel midden op de terp, die op dat punt iets meer dan 5 meter hoog is. Het lichtbruine vlak geeft de vorm en ligging van de terp aan.

Terpdorp op kwelderwal

Hallum (gemeente Ferwerderadeel) heeft ongeveer 3000 inwoners. Het terpdorp ligt in een gebied dat vroeger Oostergo werd genoemd. Oostergo is gevormd door de zee.

Kerkhof van Hallum. Het hart van het dorp wordt gevormd door de open ruimte op de top van de terp.

Langs de Waddenzee en de nu ingepolderde Middelzee ontstonden nederzettingen op kwelderwallen. Een kwelderwal is een natuurlijk hoger gelegen stuk grond dat door de afwisseling van eb en vloed steeds hoger wordt. Het water overstroomt de kwelder telkens weer en laat fijne zand- en schelpdeeltjes achter. Zo bouwt de natuur langzaam maar zeker een verhoging op.

Voor de mensen waren deze natuurlijke hoogten prima plekken om op te gaan wonen. Om zichzelf en hun vee nog beter tegen het water te beschermen hoogden ze de kwelderwallen vaak nog verder op. Zo ontstonden de terpen en wierden. Vaak werden de terpen en wierden in verschillende tijden meerdere malen opgehoogd.

Door vondsten in en rond de terp weten we dat er in Hallum in de 3de eeuw van onze jaartelling mensen woonden.

Romeinen bij Hallum

Op een terp in de buurt van Hallum zijn voorwerpen gevonden, zoals een zilveren munt, een zogenaamde ‘denarius’, van Keizer Tiberius en drie beeldjes. Die vondsten wijzen er op dat de bewoners contact hadden met de Romeinen. Ook zijn een ivoren handgreep van een Romeins zwaard en een leren schoen van een soldaat (legionair) gevonden.

In de terp is een mantelspeld uit de tweede eeuw voor onze jaartelling gevonden. Er zijn zelfs scherven uit een nog eerdere periode gevonden. We kunnen daarom voorzichtig zeggen dat er al mensen voor onze jaartelling op deze plek kwamen. Of zij er ook permanent woonden weten we niet.

​Radiaire terp

Een terp of wierde met de vorm van een groot wagenwiel met spaken noemen we een ‘radiaire’ terp. Hallum is een radiaire terp. Dat kun je goed zien, want er lopen straten vanuit het middelpunt naar de rand. Die straten komen uit op een weg die in een grote cirkel om het middelpunt heen loopt.

De eerste boerderijen lagen bovenop de terp. Tussen 900 en 1200 bouwde men de boerderijen rondom de terp op het lager gelegen omringende land. Het hoger gelegen terrein werd in die tijd gebruikt voor akkerbouw. De terp werd in deze periode opgehoogd. Om het regenwater dat op de terp viel beter weg te laten stromen werden sloten gegraven. Deze sloten verdeelden de terp in een aantal taartpunten en zo ontstond de radiaire verkaveling.

​Haven (verdwenen)

In de late middeleeuwen en ook daarna was Hallum een belangrijk dorp. Dat kun je zien door naar de oude bebouwing te kijken. Behalve de kerk en de huizen daaromheen, de zogenaamde kerkbuurt, heeft Hallum ook een dubbele buurt. In zo’n buurt woonden allerlei mensen die verschillende beroepen en ambachten uitoefenden. In Hallum gebeurde dat langs een haven. De oude haven is er niet meer.

De Grote of Sint-Maartenkerk van Hallum (1100)

Op de terp van Hallum ligt de kerk met daar omheen het kerkhof. Op deze plek stond al rond 1100 een kerkje van tufsteen. Tufsteen werd helemaal uit Duitsland aangevoerd, want het is gestold materiaal uit oude vulkanen en die hebben wij in Nederland niet. De blokken tufsteen hebben een andere kleur en zijn veel groter dan de bakstenen en kloostermoppen die men later voor het bouwen, of uitbreiden, van kerken gebruikte.

De Grote of Sint-Maartenskerk vanuit het Noorden gezien. Op deze tekening zie je de grote stukken vulkanisch tufsteen onder in de muur van het zogenaamde ‘dwarsschip’ (links). De onderstaande foto laat dezelfde muur van het dwarsschip zien in 2016.

Die kerk brandde in de 12de eeuw bijna helemaal af toen een paar belangrijke families ruzie met elkaar kregen en hun strijd tot in de kerk uitvochten.

Noordkant van de Grote of Sint-Maartenskerk. Je kunt hier heel goed de verschillende soorten bouwsteen onderscheiden. Tufsteen in grote grijze blokken, de langwerpige kloostermoppen en de kleinere bakstenen vormen samen een soort mozaiek van bouwsteensoorten. De tufstenen zie je ook op de tekening. uit 1723.

Op de resten van de afgebrande kerk bouwde men een grotere kerk van baksteen. Het nog bruikbare bouwmateriaal van de oude kerk werd ook gebruikt. Daarom kun je hier en daar nog resten tufsteen in de muren zien. De baksteen werd daar gewoon op- en omheen gemetseld.

In 1804 stortte de toren in en werd opnieuw opgebouwd, nu helemaal met baksteen. De nieuwe toren kreeg een mooie torenspits.

​Ruzie tussen Schieringers en Vetkopers

De kerktoren had het al eens eerder zwaar te verduren gekregen. In het jaar 1464 werd de toren in brand gestoken tijdens de strijd tussen de Schieringers en de Vetkopers.

Waarom de Schieringers en de Vetkopers zo werden genoemd weten we niet. We weten ook niet waarom ze nu eigenlijk ruzie hadden. Wel weten we dat de vechtpartijen overal konden uitbreken. Soms gebeurde dat in Gaasterland, dan weer in Groningen en in 1464 ook in Hallum.

In Friesland was er in de middeleeuwen geen centraal gezag. Er was dus geen opperbaas. De adel bestond niet in Friesland en er waren dus geen graven of baronnen. In plaats daarvan hadden zogenaamde ‘hoofdelingen’ het voor het zeggen. Dat waren rijke grondbezitters die in stevige steenhuizen, of stinzen woonden. Zij hadden eigen legertjes en heersten over hun eigen gebied. Onderling hadden ze vaak ruzie en kon de strijd op verschillende plaatsen fel oplaaien.

Ongeveer 100 jaar lang zaten deze twee groepen hoofdelingen, Schieringers en Vetkopers, elkaar in de haren. Tot in 1489 de keizer een einde aan de strijd maakte door Hertog Albrecht van Saksen naar Friesland te sturen om het gebied te besturen.

Dijken en polders (1100)

De eerste dijken rond Hallum waren meestal niet hoger dan anderhalve meter. De oudste dijk bij Hallum is rond 1100 aangelegd. Op het kaartje zie je hoe er steeds meer dijken en polders werden aangelegd. De monniken van het klooster Mariëngaarde speelden daarbij een grote rol. Dat kun je wel zien aan namen als ‘Monnikebildtdijk’ en ‘Oud Monnikebildt’. Veel oude kwelders kwamen rond 1600 binnen de dijken te liggen. Het klooster Mariëngaarde was toen al opgeheven.

Overzicht van de dijken rond Hallum.

Tot in de 20ste eeuw is het aanleggen van dijken doorgegaan. De hoog opgeslibde kwelders ten noordwesten van Hallum kwamen in de 18de eeuw binnendijks te liggen. Het gebied buiten de dijken staat bekend als ‘Noord-Friesland Buitendijks’. Dat gebied is nu het grootste restant van een kweldergebied in Nederland.

Midwei en Hallumer Mieden (1200)

Achter de kwelderwal waar de meeste gewassen goed groeien ligt een open landschap waar vooral gras groeit. De bodem is daar zanderig, stug en bevat weinig kalk. Zulke bodems worden ‘knipkleigronden’ genoemd. Knipkleigronden ontstonden op plaatsen waar de zee alleen tijdens overstromingen via geulen kon komen. Het water bleef er lange tijd staan. Daardoor konden de kleine kleideeltjes bezinken. De zwaardere zandkorrels en schelpresten waren al op de kwelders en langs de kwelderwallen achtergebleven. Deze compacte laag van lichte kleideeltjes zorgt voor een moeilijk bewerkbare bodem die eigenlijk alleen geschikt is om gras op te laten groeien en vee te laten grazen. Door dit landschap loopt een zeer oude hooiweg, die in het Fries ‘miedwei’ wordt genoemd.

Op deze hoogtekaart (GEEL is hoog, BLAUW is laag) zie je in ROOD de oude hooiweg aangegeven. Een hooiweg wordt ‘miedwei’ of ‘midwei’ genoemd.

De geulen kun je op de hoogtekaart nog goed zien. De boerderijen in dit gebied liggen meestal iets hoger. Soms liggen ze op terpen die al in de Romeinse tijd in gebruik waren. Het kan zijn dat de bewoners via die geulen snel bij de de zee konden komen. Het was dus goed om bij zo’n geul een terp te bouwen. De meeste van deze terpen zijn in het begin van de 20ste eeuw afgegraven.

De natste delen van de Hallumer Mieden werden gebruikt als hooiland. In oude documenten uit de 16de en 17de eeuw wordt gesproken over ‘Meeden’ of ‘Maedlandt’. Sommige van deze hooilanden waren voor gemeenschappelijk gebruik. Ze waren in stroken verdeeld. De stroken werden door greppels en paaltjes van elkaar gescheiden. Die stukjes grond werden ‘doelen’ genoemd. Na de hooitijd lieten de boeren er hun vee grazen.

Frederik van Hallum en het klooster Mariëngaarde

Frederik van Hallum was de oprichter en abt van de abdij Mariëngaarde. Hij werd rond 1125 geboren en stierf op 3 maart 1175. Het klooster Mariëngaarde werd in 1163 gesticht omdat de kerk te klein werd. Het lag direct achter de eerste zeedijk op een hooggelegen zandrug ten zuiden van Hallum. Eerst was er alleen een kapel maar onder de leiding van Frederik vestigden er zich steeds meer mensen uit de omgeving.

Borstbeeld van Frederik van Hallum (Freark fan Hallum) door kunstenaar Frans Ram uit 1978. (Foto Eelco Bruinsma 2016)

Al snel verschenen er huizen bij de kapel. Uiteindelijk kwamen er zoveel mensen naar het klooster dat het te klein werd en een deel ervan naar Dokkum werd verplaatst.

Het klooster was van de Premonstratenzer orde die in 1121 in Prémontré is gesticht door Norbertus van Xanten. De kloosterlingen zijn gekleed in witte gewaden en worden daarom ook wel ‘witheren’ of ‘witte pastoors’ genoemd.

Goslingastate (1400)

De familie Goslinga wordt al genoemd in de abtenlevens van het klooster Mariëngaarde. In de 12de eeuw zou er een ‘edele en zeer machtige man’ in Hallum geleefd hebben: Godschalc Goslinga. Deze Godschalc was een gewelddadig man, maar hij kreeg berouw. Door pastoor Frederik van Hallum werd Godschalc een beter mens. Hij gaf zijn geld en landerijen aan de kerk. Hij nam ook afstand van zijn vrouw en kinderen. Pastoor Frederik stichtte vervolgens het klooster Mariëngaarde op het land dat ooit van Godschalc was. Godschalc was één van de eerste kloosterlingen en bracht de rest van zijn leven op Mariëngaarde door.

Deze tekening geeft een goede indruk van de omvang en ligging van de Goslingastate.

In 1456 ontstond er onenigheid tussen een nazaat van Godschalc Goslinga, Goslijnck genaamd, en de kloosterlingen van Mariëngaarde. Goslijnck had documenten waaruit bleek dat hij eigenaar was van een aantal stukken grond van het klooster. De abt van het klooster stuurde een aantal lekenbroeders naar deze velden om daar de vruchten te oogsten. Goslijnck viel hen aan, maar de lekenbroeders lieten zich niet uit het veld slaan. Goslijnck overleefde het gevecht met de lekenbroeders niet.

De Goslingastate werd door een brede gracht omringd. De state kwam in de loop der eeuwen in handen van verschillende families en werd meerdere keren verbouwd. In de 19de eeuw werd de state, zoals zoveel andere stinzen en states afgebroken. De bruikbare materialen werden verkocht.

Offingaburg (1400)

De Offingaburg was een state, een versterkte boerderij. Dat het ‘Offingaburg’ en niet ‘Offingastate’ wordt genoemd geeft aan dat het landgoed van een belangrijke familie was. De eigenaar van de Offingaburg was een zogenaamde hoofdeling, iemand met veel rijkdom, macht en gezag. De Offingaburg lag dicht bij de ringweg en de kerk. Ook dit laat zien dat de eigenaren belangrijke inwoners van Hallum waren.

De Offingaburg zag er uit als een klein kasteel en werd in 1738 afgebroken.

De prent uit 1738 laat zien dat het om een groot huis ging met een brede gracht en een poortgebouw. Op het terrein stond ook een schuur en een brouwhuis. Men maakte er dus zijn eigen bier.

Zoals zoveel states, stinzen en borgen raakte het gebouw in verval en werd het stukje bij beetje afgebroken. Meestal werd het bouwmateriaal verkocht en elders weer gebruikt. Het poortgebouw bleef nog een tijd staan, maar toen ook dat oud en bouwvallig was geworden werd het afgebroken. In 1831 werd op het terrein een armhuis gesticht. Dit stukje van het terrein werd in de 19de eeuw ‘Het Eikelbosch’ genoemd. De rest van de grond werd gebruikt om gewassen op te verbouwen.

Sythiemastate (1400)

De Sythiemastate lag dichtbij de kerk. De naam ‘Poartebuorren’ is nog een herinnering aan de toegangspoort van de state. De laan van de state kwam uit op het ringpad rond het kerkhof. De familie Sythiema wordt al in 1397 genoemd. Onne Sythiema was ‘grietman’, hoofdeling, van Ferwerderadiel. In de 15de eeuw woonde Tjalling Sythiema in de state. Tjalling was een vechtersbaas die eerst hoorde bij de partij van de Vetkopers maar later overliep naar de Schieringers. Tjalling sneuvelde in een gevecht met een dorpsgenoot die tot de andere partij behoorde.

Sythiemastate in 1793
Sythiemastate in 1793

Op een tekening uit 1722 zie je dat de Sythiemastate bestaat uit verschillende gebouwtjes die uit verschillende perioden stammen. Ook de Sythiemastate werd in de 18de eeuw afgebroken. De stenen werden gebruikt om een state in een ander dorp weer op te bouwen. Het poortgebouw bleef nog tot het eind van de 19de eeuw bestaan. Van het poortgebouw zijn enkele stenen en de sleutel bewaard gebleven.

Beschuitfabriek “De Volharding”

In de 19de eeuw ontwikkelt zich in het terpen- en wierdenland de industrie. Kleine, ambachtelijke bedrijven groeien uit tot fabrieken. Beschuitfabriek ‘De Volharding’ uit 1910 is daar een voorbeeld van. Het begint met de bakkerij van de familie van der Meulen die zich specialiseert zich in beschuit. Bij zo’n specialisatie hoort een gebouw dat geschikt is voor het produktieproces. De bakkerij wordt een fabriek.

Beschuitfabriek “De Volharding” is vanaf de straat goed te zien. De naam strekt zich uit over de breedte van de voorgevel. Op het luchtrooster ziet er nog hetzelfde uit als in 1910.

De gevel van het gebouw is onderverdeeld in vlakken en uitspringende banden baksteen. De ramen zijn klein en zitten hoog in de gevel verdeeld in kleinere vierkanten. Dit zijn kenmerken van de Amsterdamse School, een stijl in de architectuur die in Amsterdam populair werd, maar in de eerste 20 jaar van de 20ste eeuw overal in Nederland werd toegepast.

De fabriek brandde in 1924 af, maar werd hersteld. De bakkerij is later bekend geworden met melba-toast en roggebrood.