Landschap
Lang geleden was het kustgebied waarin wij wonen een wirwar van watergeulen die de Waddenzee in stroomden. Daar tussenin lagen hogere plekken die meestal begroeid waren met grassen en andere planten, maar die soms ook onder water verdwenen. We noemen dit kwelders. Als je nu naar de Waddenkust gaat en een stukje over de kwelder in de richting van de zee loopt krijg je een indruk hoe dat landschap eruit heeft kunnen zien.
Het landschap was altijd blootgesteld aan de grillen van de zee. Stijging en daling van de zeespiegel rond de ijstijden hebben het land gevormd. In de lange periode na de laatste ijstijd heeft de inwerking van de zee en het wegstromen van het water uit het achterland een landschap van kwelders, rivierdelta’s, prielen, kronkels, kleigronden, stukjes veen, kwelderwallen en duinen gevormd.
Wij denken bij het terpen- en wierdenland niet direct aan duinen, maar toch zijn ze er, want de waddeneilanden met hun brede stranden en duinenrijen zijn eigenlijk de duinen van Groningen en Friesland.
Duizenden jaren kwamen hier al mensen, maar vaak gingen ze ook weer weg. Het waterige gebied was te onbetrouwbaar.
Wonen op de natte vlakte
Toch was het een aantrekkelijk gebied, want de zeeklei die overal door het voortdurend overstromende water werd achtergelaten bleek heel vruchtbaar. Rond 700 jaar vóór onze jaartelling, dus zo’n 2700 jaar geleden, probeerden de mensen zich wat meer permanent in onze streek te vestigen. Om niet steeds met het water op de hielen weg te moeten vluchten kozen zij de stukjes land uit die het langst droog leken te blijven. Meestal waren dat de iets hogere zandruggen die langs de bredere stromen waren ontstaan, de kwelderwallen.
Die eerste plekken waren ideale plaatsen om een huis te bouwen, het vee te laten grazen en hier en daar wat gewassen te verbouwen. Toch bleef het water terugkomen. Het moet regelmatig voorgekomen zijn dat de bewoners bij heel hoog water, of bij het gelijktijdig optreden van hoog water en storm, de benen moesten nemen.
Ophogen
Wat doe je dan? Op het strand graaf je een geul rondom je strandkasteel om het tegen de opkomende vloed te beschermen. Meestal gaat dat maar even goed. De geul loopt vol en langzaam zakt je kasteel in de golven. De kastelen die het langer uithouden zijn op een grote bult van zand gebouwd. Dat was precies wat de vroege bewoners van het kustgebied deden. Ze begonnen de plekken die ze bewoonden op te hogen. Daarvoor gebruikten ze van alles en nog wat. Grasplaggen, klei, mest, afval. Soms ging het vanzelf, omdat ze op een langzaam groeiende mesthoop leefden. Het vee produceerde een gestaag groeiende laag mest. De mensen zullen hun afval waarschijnlijk gewoon rond de huizen op de grond hebben gegooid.
Als een huis, meestal waren dat grote stallen waarin de mensen woonden en ook de dieren stonden, gammel en oud was, gooiden de mensen er gewoon een laag grond overheen en bouwden er een nieuw huis bovenop. Op deze manier ontstonden de terpen en wierden.
Ronde terp
Terpen en wierden komen in alle soorten en maten voor. De meest bekende vorm is de ronde terp. Deze vorm wordt door deskundigen ‘radiair’ genoemd. De ophoging werd ongeveer verdeeld in stukjes grond, ongeveer zoals je een pizza snijdt. In het midden was meestal een drinkplaats voor het vee, een dobbe. Rondom de terp liep een pad dat we nu nog vaak ‘ossengang’ noemen, omdat men daarover met het vee naar het eigen huis liep.
De woningen waren zowel stal als woonhuis, de zogenaamde ‘woonstal’. Aan de voorkant, bij de ingang, woonden de mensen en daarachter stond het vee in een soort boxen van lage muurtjes van takken en leem.
Rond de terp lagen vaak kleine akkers, de valgen. Voor het afvoeren van water werden slootjes gegraven. In Warffum is bij opgravingen in 2016 nog zo’n slootje uit de middeleeuwen ontdekt.
Vaak werden de terpen meerdere malen opgehoogd. Daarom vinden we bij opgravingen meerdere lagen met daarin platgedrukte woonstallen.
Rechthoekige terp
Er wordt vaak gedacht dat terpen rond zijn, maar er is nog een tweede vorm: de rechthoekige terp. Vaak liggen deze dorpen op een kwelderwal. De straten lopen dan dwars over de rug van de terp heen, soms verbonden door dwarsstraten. Hallum en Warffum zijn voorbeelden van rechthoekige terpen.
Op deze terpen kun je vaak ook het ontstaan van buurten zien. Buurten zijn groepjes huizen die worden bewoond door mensen die iets met elkaar gemeen hebben, bijvoorbeeld door hun beroep.
Dijken
Het terpen- en wierdenland was tijdens de vroegste bewoning blootgesteld aan de werking van de getijden, daarom is men immers op terpen en wierden gaan wonen.
Toch wilde men ook het akkerland en de overige landen tegen de getijden beschermen. Niet alleen de monniken, maar ook de boeren begonnen met het aanleggen van dijken om hun land tegen de zee te beschermen. Die eerste dijken waren niet erg hoog en het kwam regelmatig voor dat ze bij zware stormen en hoog water doorbraken.
De Oude Dijk in Warffum is onderdeel van het dorp geworden. Hij is nog net herkenbaar als een verhoging aan de rand van het dorp.
Met het toenemen van de bevolking werd ook de behoefte aan bruikbaar land groter. Ook daar spelen dijken een grote rol, want om land aan te winnen werden er steeds meer dijken aangelegd. Zo ontstonden polders. Op die manier werd de kustlijn steeds verder verlegd. Dat proces heeft tot in de 20ste eeuw geduurd.
Als je nu op kaarten kijkt zie je dat het hele gebied een lappendeken van polders tussen dijken is. Op veel plaatsen is de oudste dijk nog in het landschap aanwezig.
Een belangrijk gevolg van het aanleggen van dijken in het terpen- en wierdenland was het verdwijnen van de regelmatige overstromingen. Het was dus niet meer nodig om de terpen en wierden verder op te hogen. Daarom zien we dat ongeveer met de komst van de kloosters in het terpen- en wierdenland de terpen niet meer in de hoogte groeien. In de 11de eeuw bereiken de meeste terpen hun grootste hoogte. Vanaf dat moment verandert de bebouwing wel, maar niet de vorm. Generaties bewoners volgen elkaar op. Oude huizen worden afgebroken en nieuwe gebouwd.
In het begin van de 18de eeuw, in 1717, was er zo’n noodweer en stond het water zo hoog, dat op veel plaatsen in het noordelijk kustgebied de dijken braken. Deze kerstvloed is de geschiedenis ingegaan als een enorme ramp. Boerderijen werden overstroomd en mensen en dieren verdronken. Na deze ramp werden op veel plaatsen maatregelen genomen om de dijken te versterken. Zo is in Warffum de Middendijk aangelegd, een dijk die hoger is dan de oudere dijken die het land moesten beschermen.
Typisch voor veel dijken is de aanwezigheid van doorgangen. Deze zogenaamde ‘coupures’ worden gebruikt door boeren en andere bewoners van het gebied om van de ene polder naar de andere te gaan. Bij hoog water kunnen deze doorgangen worden afgesloten met houten schotten die in zogenaamde ‘schotbalkhuisjes‘ worden bewaard. Door de moderne dijken zijn deze huisjes nu eigenlijk overbodig, maar op veel plaatsen worden ze gezien als cultureel erfgoed.
Afgraven en opgraven
Aan het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw vond men dat de eeuwenoude grond waaruit de terpen en wierden bestonden bijzonder geschikt was om de slechte zanderige bodems in ondermeer Drenthe te verbeteren. De terpaarde, zoals het werd genoemd, bevatte mest, organisch afval en allerlei andere zaken. De terpen en wierden werden in feite als enorme composthopen beschouwd.
Men begon daarom de terpen in Friesland en de wierden in Groningen af te graven. Tijdens die afgravingen ontdekten de arbeiders allerlei voorwerpen in de grond. Hout, matten, maar ook werktuigen en stukken aardewerk. Die vondsten trokken de aandacht en sommige mensen begonnen deze vondsten te bewaren. Na verloop van tijd bedacht men dat het goed zou zijn deze wierden en terpen eens grondig te onderzoeken voordat ze werden afgegraven. Dat was de geboorte van de terpenarcheologie.
De archeoloog Albert van Giffen (1884-1973) is met dat onderzoek een pionier in Nederland geworden. Hij onderzocht de wierde Ezinge op een systematische manier. Het land werd opgemeten en in gelijke vierkante vlakken verdeeld. Stukje bij beetje werden de lagen grond verwijderd. Alles wat daarbij tevoorschijn kwam werd nauwkeurig op plattegronden ingetekend en vaak ook gefotografeerd. Zo weten we nu precies waar de boerderijen lagen. We weten ook dat de oudste boerderijen meestal onderop lagen en de jongere daarboven. De vondsten werden genummerd, er werd opgeschreven waar ze werden gevonden en vervolgens werden ze keurig opgeborgen.
Er is natuurlijk ook een hoop materiaal zoekgeraakt. Veel wierden en terpen waren al afgegraven voordat men op het idee kwam ze te onderzoeken. Toch weten we dankzij Van Giffen en de archeologen die na hem kwamen heel veel over de terpen en wierden. Op deze website maak je kennis met de generatie archeologen die de wierden nu aan het onderzoeken zijn.
Zie ook speuren »
Nu kun je op veel plaatsen goed zien waar de terpen en wierden zijn afgegraven. Vaak zie je een steile wand, met daaronder een stuk vlakke grond. In sommige dorpen worden deze afgegraven stukken gebruikt als ijsbaan, of sportveld. In Firdgum zie je heel duidelijk een afgegraven stuk terp tussen de Nicolaastoren en de Camstrastaete.
Close-up: woonstalhuis
Je kunt in het terpen- en wierdenland nergens om je heen kijken zonder dat je ergens in de buurt, of aan de horizon een boerderij ziet. Eigenlijk is dat al zo vanaf het moment dat mensen zich permanent in het gebied vestigden.
Lees meer »
Close-up: kloosters en kerken
Kloosters en kerken speelden vanaf de middeleeuwen een belangrijke rol in het dagelijks leven van de bewoners van het terpen- en wierdenland, maar ook bij het beheer en de inrichting van het landschap.
Lees meer »
Close-up: steenhuizen, stinzen, states en borgen
Een belangrijk verschijnsel in het terpen- en wierdenland zijn de steenhuizen die later uitgroeien tot states en borgen.
Lees meer »